Speech bij mijn installatie van de Akademie van Kunsten
Goedenavond dames en heren,
Ik sta hier vol ambivalentie. Niet dat ik mij niet vereerd voel dat ik door de Akademie van Kunsten ben gevraagd, nee dat niet. Mijn ambivalentie geldt de kunst en het kunstenaarschap zelf. Ik vind het narcisme van de kunstenaar, zijn diepe exploratie van zichzelf weerzinwekkend, en moeilijk te rijmen met een gezonde geestelijke conditie. Zo mogelijk nog verdachter is – aan de andere kant van het spectrum – zijn exhibitionisme, de zendingsdrang-matige energie om de wereld te willen veroveren met de uitkomsten van zijn zoektochten. Het blijft voor mij – als ik in mijn leuke binnenste kijk – het grootste mysterie van mijn vak: waarom wil ik zo veel van mijzelf laten zien? Ik heb het zelfs aan mijn vrouw gevraagd, maar die weet het ook niet.
Als ik naar de wereld kijk, word ik bepaald door twee vocabulaires. Als ik omhoog kijk (daar was vroeger God), dan zie ik de politiek, die mij vertelt waar de kunst gelokaliseerd is, wat kunst moet doen, en hoe de kunst verbonden moet – of kan – zijn met de wereld. Onder mijn voeten voel ik de vaste grond die de wetenschap mij verschaft; het vocabulaire van de wetenschap, dat mij vertelt wat kunst (kennelijk) ‘is’ en vermag. Een korte gang langs kranten en internet – of moet ik zeggen langs de Facebook-posts van mijn vrienden – en je hoort de opgeluchte toon als het gaat over artikels met titels als: Music lessons spur emotional and behavioral growth in children, of Research shows that music can provide rich stimuli for cognitive development and emotional intelligence. Kortom, – denk ik dan – wil je een succesvolle psychopaat worden (want die hebben een vreeswekkend hoge sociale en emotionele intelligentie) ga dan op muziekles.
Ofschoon er in bovengenoemde studies op zich prima onderzoek is gedaan, laat de sfeer van opgetogenheid eromheen zien dat de wetenschap vandaag de dag steeds vaker wordt gebruikt om de kunst aan de politiek te bewijzen.
Het is net een schilderij van Mark Rothko: twee enorme, vibrerende, maar vaak ook omineuze vlakken. Boven mij de politiek, en onder mij de wetenschap. Wat het gevaarlijkste is, is als deze twee vlakken elkaar gaan raken, gaan legitimeren, of zelfs gaan definiëren, ja dat deze vocabulaires in elkaar verstrikt raken en waardes gaan uitwisselen die maken dat de kunst buiten spel komt te staan. Gelukkig hebben we daar dat streepje in het midden voor: de horizon, de altijd wijkende lijn die geen lijn is, maar een door gezichtsbedrog opgeroepen verschijnsel dat maakt dat hemel en aarde – politiek en wetenschap – elkaar nooit raken. Kunst is voor mij deze horizon, iets dat geen vorm heeft in de werkelijkheid, maar een zone is, een ‘in de geest zich manifesterende spanning’ die zorgt dat mens en wereld oneindig, naakt en ongedurig kunnen en mogen blijven.
Wat ik daarom niet vind, is dat de kunst (binnen of buiten haar uitingsvormen) een eigen vocabulaire moet ontwikkelen om mee te praten in wat zij moet doen of zijn. Maar wat ik ook niet vind, is dat zij in de waas van eertijdse aanspraken een eertijdse autonomie voor zichzelf reserveren moet. Kunst spreekt namelijk wel degelijk een taal, maar liefst eentje die bovengenoemde domeinen niet raakt, maar uit elkaar houdt. Kunst is voor mij geen object of een ideaal, maar een denkpositie die zich verzet tegen processen van reductie. Dat ik mijzelf en mijn werk als problematisch ervaar is daarom geen probleem, maar een ‘expressie van deze kwestie’. Waar ik voor vecht is dan ook een kunst die zich zo duidelijk mogelijk uitspreekt over de fricties in en met de wereld, en die onbarmhartig verleidt tot onzekerheid. Op deze manier hoop ik de ambivalenties in mij in de wereld terug te zien. Nu stop ik, want ik begin mezelf bijna belangrijk te vinden. Dank u wel.
Micha Hamel